Gisteren moest ik mijn telefoon, noodgedwongen, een aantal uur achterlaten bij de telefoondokter. Komt u hem over een paar uur maar weer halen zegt hij. Prima, zeg ik. Op het moment dat ik de winkel verlaat grijp ik direct naar mijn jaszak. Dat is waar ook, die heb ik net ingeleverd. Ik fiets weg, adem het leven van de stad in en vraag me af waar al deze mensen zich de afgelopen tijd verstopt hebben. Bier en nacho’s op het terras een glimlach op de gezichten.
Nog een paar boodschappen en dan ga ik lekker de zon in. Weer grijp ik naar mijn jaszak en wederom zonder succes. Volgeladen fiets ik naar huis en nestel ik me met tijdschrift op het balkon. Na een minuut sta ik op en loop ik naar binnen. Onrust. Ik ga weer zitten en realiseer me op dat moment dat ik voortdurend een prikkel ervaar om op mijn telefoon te kijken. De telefoon waarvan ik heel goed weet dat ik deze zojuist achter heb gelaten in de winkel. Ik ben onbereikbaar.
Vroeger -oh zo oud- konden we elkaar alleen bereiken als de huistelefoon niet per ongeluk van de haak lag of als de oorverdovende inbelverbinding ons toeliet in de wondere wereld van MSN. Nu ben ik vierentwintig uur per dag, zeven dagen in de week bereikbaar. Je wordt voortdurend door de wereld geroepen, zonder dat er iets wordt gezegd.
Instragram maakt mijn leven mooier dan het is, Facebook nodigt me uit voor evenementen waar ik totaal niets mee heb en Whatsapp geeft me het gevoel dat ik nooit alleen ben terwijl we eigenlijk steeds meer afstand van elkaar creëren (wie belt er nog?). Samen alleen. Als je me tien jaar geleden had verteld welke rol de telefoon in ons leven zou gaan spelen, had ik je in je gezicht uitgelachen.
Ik was welgesteld vier uur zonder telefoon en schrok van het effect dat dit op me had. Misschien moeten we met z’n alle besluiten om onze telefoon in het weekend uit te zetten. Gewoon weer op goed vertrouwen afspreken om bij de ingang van het park. Dan heb je pas echt weekend.