Ze fietsten naast elkaar. In tegengestelde richting aan mij. Ze keken elkaar niet aan. Twee vreemden. Beide met een blik op bestemming bereikt. Ze hadden hand in hand kunnen fietsen. Uren samen zitten tafelen onder het genot van veel te dure wijn. Geluk lag in dat kleine moment. Maar hij keek niet en zij evenmin.
Geluk.
